Ik wist dat er ergens ogen in het donker stonden te staren. Ondanks mijn nachtkleding en dubbele laag dekens voelde ik me naakt. Kippenvel rende over mijn huid, maar de angst was er niet. Ik voelde een hand over mijn hals, langzaam, fluisterend.
Weet je nog, die plek tussen mijn borsten? Ik houd er niet van om daar aangeraakt te worden. Daar begon het altijd. Ik was weg nadat dat gebeurde. De dansende figuren op het behang hielden mijn hoofd gezelschap. Al de rest was duisternis en onbelangrijk.
Sommige dagen wist ik dat hij zou komen.
Zoals die dag dat mijn broertje, de schat, vergeten was zijn schoenen op te ruimen. Het was bedtijd, en hij zou hem naar bed toe brengen. Maar de hel had het monster niet op tijd meegenomen. Explosief en onvoorspelbaar als altijd bracht zijn woede een aardbeving die mijn broertje van de trap liet vallen. Dat was niet de enige bom die afging. In mijn hoofd ontplofte alles. Ik betrapte het wezen op het moment dat hij aan het inzakken was, pakte hem op en gooide hem naar buiten, hopend, biddend, dat hij nooit de weg naar huis terug zou vinden.
Helaas verdwaalde hij niet zo makkelijk.
Mijn woorden waren de enige die hem konden raken. In ruil daarvoor raakte hij mij aan, zonder te slaan, als gunst.