de tijd versmalt verspringt verzoekt
de goden, de tijd versnelt
beweegt met maagdelijke trots
het schrijdt het heelt, keert huiswaarts
na verveling en raapt de kiezels
van de straat, de tijd een drenkeling in nood
de tijd een reiziger, een tijdslet
die zich voortbeweegt die
het sterven in mij – ons doet rijpen, die
herinneringen laat vervagen en oogst het vuur
met kralen die zich niet willen laten rijgen
ik kijk naar de klok en volg de dunne wijzer
terug vanwaar ik kwam, uit het niets en toch
gevlogen mis ik nu mijn nest maar ik broed
me op de toekomst voort en rui al bij
de gedachte wanneer mijn laatste klokslag wordt gehoord
ze zeggen dat de tijd in de ruimte steeds
sneller gedijt, dat de oerknal zich vergistte
het was zijn weg volkomen kwijt, de hemel spleet
en opeens waren er seconden minuten en uren, en ja
de tijd was compleet