Zomer
De zomer doet mij dromen
Van strak gebonden schoven
Op stoppelvelden, rij aan rij
En paarden die dan voren trokken
Zo ver het oog kon reiken.
Ze zijn verdwenen, opgeslokt en weggewist
In de nevels van ’t verleden.
Ooit dacht ik dat dit beeld
Zich eindeloos herhalen zou:
Het ruisen van de bomen,
Het loeien van de koeien,
Het dokkeren van een kar
Ergens ver een hond die blaft
En zo zomerstilte openrafelt.
Ik weet nog hoe de veldmargrieten bloeiden
Met klaproosvlammen tussen ’t koren.
Maar ‘k ben vergeten haast hoe d’ aarde rook
De juiste toonsoort van het kikkerkwaken,
Verloren in een sloot, onder onontwarbaar braam
Waartussen bessen gloeiden.
‘t oude is verdwenen,
‘k ervaar het nieuwe als gemis.
De beelden uit ’t verleden hou ik vast
Ik neem ze mee waarheen ‘k ook ga
Zolang ik leef.
Rob