‘Wil jij later’,
vroeg de kater
‘wil jij dan mijn snoes zijn,
mijn liefste poes zijn.’
‘Eerst wil ik spelen,
me nooit vervelen
op vogeltjes jagen,
andere katjes plagen.’
De kater dacht stout,
ik ben al een beetje oud
maar ik versmaad geen jonge poes,
ik moet haar lokken met een smoes
‘Zullen we naar de tuin van de buren gaan
Waar die vogelkooien staan
Dan springen we er samen op af
We rennen dan in een draf.’
De oude kater liet haar winnen
Daar zou hij garen bij spinnen
Het poesje kwam blij bij hem
De kater zei met warme stem
‘Kom maar lekker in mijn mand
hij dacht zo verliest ze haar verstand
hij zei 'ik ga je lekker vlooien'
toen ging ze snel ontdooien
Zo kreeg de kater zijn zin
het poesje trapte er in
ze begreep pas veel later
ik heb nu een kater!