toon me het ontleedmes
vlijmscherp en ongebruikt
en lees de hardheid in mijn ogen
eer je meedogenloos
met vaste hand
een kerf snijdt
door de verweerde korsten
op mijn wonde
de etterbuil barst open
plotse pijn
scheurt door het netvlies
witgrillig en meertakkig
als een bliksemstorm
wijl uit de snede
braakselbloed en etter
opfonteinen
proeft mijn tong
het koperzoete bloed
van stukgebeten lippen,
een ongewilde traan
valt op de tafel
gezuiverd van het slijm
der rotting en ingekapseld sterven
is er nu plaats en tijd om te genezen
en vind ik boeddha en mezelf
en word ik vis
het litteken blijft
een herinnering
om gedachteloos te strelen