Op de vraag hoe het met haar gaat
antwoordt zij dat zij toch niet klaagt
de gelouterde tempeldienares
Zij veegt en dweilt de vloeren
reinigt met wierook de lucht
jaagt de boze geesten op de vlucht
Met haar derde oog spiedt zij
alle dimensies rond en trekt
door de poriƫn van haar huid
goudstof en edelstenenstof
tegen ziekte en dood, tegenslag
Zij hoedt zich voor de trap omhoog
waar aan het einde, ieder bekende
van haar wacht, glimlacht en zwaait
maar zij wil nog niet, haar voeten
gebonden in de grond, die zij inspireert
tot groen en plantengroei
Haar wens is ooit zo licht te zijn
als de wind die de druppels draagt
van regen, tegen de bergtoppen slaat
in hagel en sneeuw terugkeert
tot water smelt, dat naar de kusten stroomt
van zoet naar braak en zout
Het is in oceanen, dat zij werelden schept
het water is zo diep dat zelfs het licht
in schaduwen van duisternis verdwijnt
lokaas is van de lantaarnvis, want
al het leven verdient een plekje
in de buik van een eindeloze god