De handen vaneenrijten als
gesternten
- en naast
dat gedemonteerde beeld
een ander plaatsen dat de maan
zo en farce en liggend maakt, de zon
zo ver van dit blauw
waar jij jou niet was, jij niet bestond
Ik wenste je zo hier nabij
in een zo verweg zijn,
je uit mijn geheugen te scheuren
je uit de wind en verte te snikken
- en dat huilen was dan van jou, aleen van jou,
en niet van mij, die niet naar je
verlangde
Je zo van ver bij me hebben zou me
de kracht geven van een schriftuur,
kroonblad van een kleine zonnebloem,
iets concreets,
zoals deze lijnen herhaalde pen
van een blik
Dan reet ik mijn handen vaneen en zei; de gesternten
die je niet wist te grijpen, of die niet passen
in dit even volmaakt als een het meest volmaakte
standbeeld gemaakte universum: een ding
van niets,
een restje klank
Als gesternten zou ik mijn handen
vaneenrijten, en jou,
en die eenvoud van je liefhebben in zon die ik voor ons droomde,
lang geleden,
en die zich mij nu voordoet als;
een droomfluistering, een zelfde
materie
Ik zou, mijn liefste, de fluistering die je bent
uit mijn geheugen scheuren
- als een bliksemslag