Wie de regen niet aanvaardt en foetert tegen op de wind
weet niets van de realiteit: de hagel, bij zijn terugkeer,
kondigt zich niet aan. Wat opeenvolgend is
is werkelijk. Het hooggehouden licht verruimt de schaduwzone
in de slaapkamer waar het wanordelijke bed
de tekenen vertoont van de herhaalde en ongelijke strijd
tussen illusie en zekerheid, tussen gebaar en stem
en ook, misschien, van het verstarde zwijgen. En voorbij de ruiten
is daar altijd de dag, verpulverd door de regen
en door de wind die bladeren en takjes meesleurt.
Het is de bladerloze dag der mensen, gemaakt van water en van aarde,
en van voetstappen die voortgaan op hun regenachtige dag.