Iedere weerkaatsing gebeurt in wat geweest is;
zoals de herinnering ontstaat in wat gegeven is.
Nooit keer je terug naar de tijd van wat geweest is;
want die grijpt plaats in wat reƫel is.
Zo niet het ogenblik
dat de ogen onthouden; zo niet dit ogenblik dat is
gene en deze keer.
een instantie van doordringbare tijd,
waarin wat geweest is uitdiept wat geven is.
in een verloop van wederzijdse zin
waarin beide samenvallen
in wat in het zicht doorschijnend is.
Zoals zij kijk ik naar
het scherpe profiel van de appelboom.
Die doorloopt zijn hemeldek
zoals de dagen de kleine takken
waarop verdund
hun intieme en ultieme trilling klinken.
De tijd weerkaatst, zoals de bladeren.
Hij klinkt ingeslapen
in de ruimte die zijn beelden opgerichten.
Hij klinkt ingeslapen door zijn bodem doorzichtig:
hij neemt de vorm aan van een golf en in iedere cirkel
projecteert hij opeenvolgende beelden van een midden dat geruis is.
Onder de vorm van wind
neemt het ruisen van de bladeren toe.
Wat nog geen vlam is, wordt gloed.
Wat nog geen vuur is, loopt op zijn as vooruit.
Zijn akoestische omtrek vlamt tegen de lucht.