Het beste seizoen van ons leven,
zoals alle wellicht, maar net iets later.
Je ziet haar bijna op hetzelfde
moment als je haar voelt,
traag stroomt zij haar okerkleuren,
haar grijsbruine en hardgele tinten
tot het ultieme opaal waarin het grijs verschijnt.
Traag lopen wij doorheen zijn geurige bergpassen,
kijken naar de bodem van wat ooit oppervlakte was
en voelen ons slecht: we zien
de rozen in de steel van de paraplu
zoals we, in het bronzen ruisen vaan de regen,
niet de neervallende druppels horen maar het ruisen van de zee.
Bewust staan we in zijn straat en zoeken rusteloos
naar het vergeten nummer van zijn vroegere huis
en de herinnering aan wat het leven was
is ons enige idee van de werkelijkheid.
We zijn alleen, maar dat wisten we al
toen liefde als intelligentie toenam
en de roulette van het toeval meer en meer
rond tollen deed, draaiend, tollend als een wals.
Alles draaide rondom een wazig midden
en de speelpenningen en balletje bewogen
zonder dat de ogen ons ik
van zijn beweging konden onderscheiden.
De roulette en het balletje vormen een onderbroken
eenheid op ons netvlies, een blinde, spiraalstroom,
een ongedesemde spoel, een voorlopige hemel, een
vaste hoop dat het balletje eindelijk,
vroeg of laat, hier of daar,
op een willekeurig getal zal blijven staan.
Maar het blijft niet stilstaan,
want roulette en balletje hebben hun eigen beweging
en het spel bestaat erin dat je het getal niet kent,
uiteindelijk.