Aanvankelijk zeilde slechts een wolk langs het azuur,
maar over de lichte zee, opaal-turquoise,
schoof als een zeil gezwind van donker donker.
De wolk wilde zichzelf in de vlek niet herkennen.
De vlek wilde zichzelf in de wolk niet herkennen.
Tot die mooie, maar onbewuste paralellie van verschijnselen
(een soortgelijke klinkt het denken vast aan het bestaan)
verbroken werd. Uit het zuiden stak de wind op.
Boven werd een loodzwaar gordijn dichtgetrokken.
Terwijl hier beneden
- de echo van alle hemelopera's
was nu vertroebeld - de zee
intrieste verinkte.
In de pauze die volgde hoorde we nergens vandaan de aangrijpende stem
van een viool en aan zijn arpeggio's gehoorzamend
snelden nietige kleine trillinkjes
over heel de weidsheid van het water -
lijkend op scholen verzilverde vissen
die steeds te voorschijn duiken
en weer in de diepten zinken.
Ik wilde samen met hun zinken.