In een klein landje hier ver vandaan,
woonden er allemaal dwergen.
Dwergenland was de naam,
En lag verscholen tussen de bergen.
Op een mooie lente dag gingen de dwergjes het bos in,
Daar waar de mooie bloemen staan.
Een zoektocht voor de mooiste bloemen,
Met wie zou het meisje gaan.
Plotseling hoorde de dwergjes harde gegil,
De dwergjes gingen er op af.
Maar voor dat de dwergen het wisten,
Stonden ze oog in oog met heks Pieterplaf.
Ohnee heks Pieterplaf had het meisje gevangen,
De dwergjes wouden gauw het bos uit.
Helaas waren de dwergjes al te laat,
Want heks Pieterplaf gebruikte haar toverkruid.
Alleen dwerg Ozzo bleef nog over, wat moest hij doen.
Hij kreeg ineens een briljant idee.
Hij maakte zijn eigen tovermiddelen,
En nam ze de volgende dag naar het bos mee.
Dwergje Ozzo ging weer terug het bos in.
Hij zei, Hier ben ik heks Pieterplaf.
En daar kwam heks Pieterplaf aangevlogen op haar bezemsteel,
Terwijl dwerg Ozzo zwaaide met de toverstaf.
De tovermiddelen hadden zijn werk gedaan,
En de heks verdween.
De dwergen waren teruggetoverd en de zoektocht was opgelost,
Zo was dwergje Ozzo niet meer alleen.
Gelukkig kwam daar het mooiste meisje aangelopen.
Ze zei, Ik ben blij dat je dit voor mij wou doen.
Ik wil graag jouw dwergenmeisje zijn.
En werd verrast door een zoen.