Na de twaalfde zomerwende
voleindigde mijn welpentijd
en overheerste ‘t onbekende
‘k begon de reis oningewijd
Een gulle gift van oude gronden
door de Tijdstroom zelf gevoed
Rede en waanzin zijn verbonden
in Darckheims ambrozijne bloed
Van oudsher woedde 'n Meersenwind
bereden door mijn woeste geest
die Nimfenvrouwen heeft bemind
Aan jou, mijn eerste, denk ik meest