De berg droomt,
verkalkte dromen.
Zijn kruin is wit,
zo past het
de eerbiedwaardige grijsaard,
die reeds weet
en toch nog droomt.
Hij droomt
het stenen evenbeeld
van een geisha
op een oude prent,
met lippen die rood zwijgen.
Haar hand sierlijk gereikt,
tegemoetkomend als een brug
en wachtend.
Zij kent het geheim
van de lettertekens
zwarte sierlijkheid op zachte zijde,
verschuilt het in de brede plooien
van haar mouw.
Haar glimlach
is als zegellak.
Gestold.