De zomer stopt weer stoppels in het land-
schap. Lacht niet langer. Ik had zo graag
geploegd, bezaaid, jouw vruchtbaar land,
jouw blanke heuvels lief. De zomer
zwijgt. De kippen wroeten zich wat
koelte in hun kuil. Teveel heb ik
om jou gehuild en vroeger had
ik moeten zwijgen. In
mijn kruik bewaar ik
ambrozijn voor ons
azygisch samenzijn.
Treur niet. Er is geen
ontkomen aan.
Het is al
tijd.
Komen en
gaan.