Ik scheurde mij van de zomer los.
Mijn leven leek nog niet op orde.
Het is de vraag wie of ik ben,
wie ik zal zijn of wat zal worden.
Ik dwaal ontheemd door de stilte
van het bos.
Ik dwarrel als een onthecht blad
in het zachte mos, omdat het leven
al in mij verdorde. Het is de vraag
wat er van mij worden zal; of ik ben
of zal zijn, lijkt nu van een hele
andere orde.
Met een vreemd soort onbehagen stelt
het leven mij voor vele vragen. Voor
even bekruipt mij het gevoel, dat ik
niet in vaste gronden woel. Ik voel
mij van alle gronden los in het stille
herfstbos.
Met het korter worden van de dagen
knaagt oktober met een nieuw soort
onbehagen. Toch krijgt het leven
weer een doel als ik mij uit mijn
schaduw woel. Ik gooi mij van mijn
trossen los te midden van het stille
herfstbos.