Haat.
Het is het oer kwaad
dat als teken
Kaïn brandmerkte in de tijd
de jaloezie van
het niet hebben
als wakkerend vuur van nijd.
De oerdrang
om ook dat te krijgen
wat je ontbreekt, dat wat je ziet
bij anderen die
het bezitten
als onverwerkt verdriet.
Je kunt het
religieuze lading bieden
dan trek je velen daarin mee
doch in de diepte
hunkert verlangen
ge settedt in de armoe stee.
Symptonen die
slechts te bestrijden
zijn door de liefde, het besef
dat ikde frustratie
van dat leven
nimmer met haat ooit overtref.
Een vertekend beeld
dat hier geluk glanst
want haat vernietigd, vormt geen pad
’t geluk te grijpen
uit het kwade
want daarin zit het niet vervat.
Wij kunnen blijven
bombarderen
doch ’t lost niets op, laait vlammen op
beter pakketten
liefde strooien
slechts daarin kiert mogelijk een stop.
th