Een beetje bang
een glimlach te geven,
mezelf te laten voort bewegen,
naar een demensie zonder dromen,
zonder verwachtingen of doelen,
niet wennend aan de leegmakende gedachtens,
normaal gevuld met miljoenen problemen,
die in het heden geen bedreiging lijken te vormen.
Ik probeer mezelf te redden,
te redden van die gedachtens,
aangetrokken door te veel twijfel,
te veel twijfel aan mezelf,
aan anderen.
En hoe meer ik een hand toereik,
met de dag, dat het zonlicht sterker wordt,
haar licht uitstraalt als de warmte van een lentebroes,
begin ik steeds meer op mijn jongere ik te lijken.
De wereld waarin alles mogelijk was,
alles prachtig leek, leven vanzelf ging zonder de theoriƫn over depressies, eetstoornissen en het nut van het leven.
Er werd me toen altijd gezegd dat ik volop van alles moest genieten,
dat ik dat nog wel zou leren,
maar als ik zo terugkijk leek ik toen destijds het gelukkigste kind op aarde met zo weinig.
Nu overspoeld met taken, verwachtingen,
doelen die behaald moeten worden om een plekje te krijgen in deze wonderbaarlijk grote werkelijkheid,
soms nog een toewerping naar mijn vroegere ik,
als geheugensteuntje tijdens de levenloze dagen,
hoe heerlijk het leven kan zijn.
Een glimlach naar het heden,
in mijn dromen een knuffel met mijn vroegere ik,
gevangen in de herinneringen van toen,
maar nog altijd aanwezig in de terugblikken naar gebeurtenissen die niemand kon bevatten,
ongemerkt de kern van het vreugdesgesprek.