Terwijl de sneeuw hoog stapelt,
en de kou het leven doorklieft,
voelt een ieder zich ongewapend,
met uitzondering van hij die grieft.
Waar de winter het seizoen van ongemakken is,
en menig mens zich er voor verschuild,
is hij die open staat voor deernis,
degene die pijn openlijk behuild.
Waar de wind haar verscheurende klanken doet horen,
en de vogel haar heil zoekt in boom,
waar de reiziger winterslaap komt verstoren,
en hij zijn ruste zoekt, verzonken in droom.
Daar in het bos.
Waar de wijsheid verstomd.
Daar in het bos,
daar voelt hij zich loom.
Vogels zingen,
tonen reeds de start van voorjaar,
witte dingen.
Het is in zicht,
maar winter,
is nog niet klaar.