Er was eens een beeldschone feeënprinses,
Die kreeg een harde levens les
Het lot veranderde haar in een lelijke trol
Alle heksen in het woud hadden de grootste lol
Toen de fee er groot en lomp uit kwam te zien
Haar gezicht pafferig en gezwollen
Wilde geen enkele ridder haar meer hebben sindsdien
Het toverwoud kon zijn lol niet op, ze was zelfs te lelijk voor de trollen
Totdat de feeënprinses een aardig mens tegen kwam.
Ze was beslist niet mooi, maar ze hoorde zijn verhalen aan
Over sport en naar de film en hij haar in bescherming nam
En zij verhalen deelde met hem over haar magische bestaan.
En hij was van haar gecharmeerd, van haar zachte innerlijk en haar lieve gezicht
Ondanks dat ze zo dik geworden was door de betovering.
En alle ridders haar hadden laten vallen (Ze vonden het allemaal een lelijk wicht)
Vond de prinses de liefde, en gaf het mens haar een gouden ring.
Toen vond het lot het wel welletjes geweest
En veranderde de fee weer terug in de schoonheid die ze altijd was
Het woud vierde een heel groot feest,
En de gewone man was blij verrast
Maar hij sprak tot haar ‘Oh vrouwe lief… u was altijd al het dierbaarste wat ik zag.’
En de fee bloosde en kuste hem
En de ridders en de heksen kregen hoon gelach
‘soms’ fluisterde het lot met een grote grijns en een zachte stem,
‘willen we kijken wie er ook op het innerlijk van feeënprinsessen valt…’