nog nooit behield het huis
zijn witheid van muren
het glas zijn geveinsde ruiten
noch de eenheid van scherven
er hangt een lucht van
toekomende leegstand
met het breken van de huid
kraken de cellen hun wanden
langs de draden van schimmel
krimpt de resterende adem
die met vertraging verdrinkt
in oliedampende klei
in het aardegrijze as, in de
rafels aan verteerde organen
met de noodzaak tot 't brood
in de neiging naar bederf