Wat schuilt er in een menselijke ziel,
dat tussen werkelijkheid en dromen
men tot een zuiver inzicht kan komen,
dat waar de schijn bedriegt; dat waar
wat spreekt liegt; dat wat voelt als
verkrampt; dat wat wast verdampt;
leidt tot een zoektocht van de grenzelozen;
van hen van wie het hart klopt voor hetgeen
door hen wordt bemind; van hen van wie de ogen
opzien met de onschuld van een kind.
Wat schuilt er in de bezielde mens,
dat tussen werkelijkheid en dromen,
men zich voorneemt voort te gaan met
waarmee een grens wordt verlegd;
met al waarmee men zichzelf ontzegt;
en waar de twijfel niet lijkt over te
gaan; hetgeen leidt tot wat niet meer
kan worden voorkomen; door hen van wie
het hart klopt voor het onderhuidse
hersengespin; door hen van wie de ogen
inwaarts zien op hun gedroomde levenszin.
Ik ben zo'n mens misschien; en voor de
morgen de ochtend zal zien, neemt de nacht
mij mee in zijn dromen. Een tunnel die geen
einde vindt aan wat de nacht aan de duisternis
verplicht, maar telkens weer zijn weg zoekt
naar het licht.