De dames Sluik hebben blosjes
op hun ronde appelwangen
hun ogen staan op ver, zij kijken
als een rijtje pimpelmezen
naar links en rechts, op en neer
Als hun ogen elkaar treffen
plooit een automatische glimlach
mondhoeken omhoog, zij dromen
zich rond en het is niet uit te maken
wanneer de reis ooit begonnen is
Zij trippelen op hoge hakken in
en uit hun bestaan, de ene blond
de ander een brunette en later verven
zij hun witgrijze haren, wrijven
dag- en nachtcrème op de droge huid
De dames Sluik verdacht van eeuwig leven
maar niet als van de goden gelijk
Hun rijk is van de duizend zinnen
van hartstocht en pure chocolade
en van kussen kilometers diep
en van kussen kilometers diep