ik kan het niet plaatsen, het gehucht
dat in mij woont me geselt met
lege kamers en onderverhuurde
stallen, de straat verzonken
in een diep gelegen spoor
het voedt de woorden in mijn mond,
beweegt als een kadaster uitgemeten
van hoek naar hoek, de lens bespiedt
mijn lichaam en leunt op het trefpunt
waar het stigma lange zinnen schrijft
het huis wervelt in een dictee waar een
teveel aan grammatica de bosvruchten
beschrijft als goddeloze pionnen en valwinden
mij raken tot aan de grondzee waar het water
baadt aan oeverloze lange nachten