In grote getalen drommen zij bij elkaar;
zich niet bewust van enig gevaar.
Een draaglast minder onverkort.
Onwetend van hun onbestemde lot,
worden zij tegen beter weten gewaar.
Zij drommen bijeen op het Museumplein.
Een gele ster siert hun gewaad. Voort
gedreven door de vijandelijke spot,
onwetend van hun onbestemde lot, drijft
de stroom zich voort naar hun laatste trein.
Zij drommen bijeen als levend vee.
Vrijheid sluit voor immer op slot.
Optimistisch niettemin en niet ontstemd;
op weg naar wat men van Polen nog niet kent.
Onwetend van hun onbestemde lot, gaan jong
en oud in één coupé.
Zij drommen te Polen bij elkaar.
Na te zijn verdreven van jaar op jaar.
Treinen brengen steeds nieuwe lichtingen
mee; het gekeurde, verdreven dan wel
afgeschreven kuddevee. Wat sterk is
mag blijven, wat zwak is valt af.
Onwetend van vijands koren en kaf,
vinden miljoenen zielen hun graf.
Zij drommen in vrijheid, eensgezind
bij elkaar; zich bewust van voorbije tijd,
en het voorbije gevaar. Het noodlot spaarde
slechts die enkele mens; die ontwortelt zich
koestert tot wens, dat hetgeen in de toekomst
naar de mensheid komt, hem behoedt voor
het geschiede gevaar.
De trein sleept voort, de trein sleept voort,
tot de geschiedenis ontspoort. Een mens die
leert van het leed van zijn eigen tijd;
verwoordt verwachtingsvol met een gevoel
van spijt, dat het met de nieuwe mens beter
worden zal, en zijn droom niet zal worden verstoord.