De gaarkeukens, de bussenlikkers,
wat waterige soep, de surrogaat
pap van tulpenbollen in lange rijen
op de stoep; dat ondanks alles door
bijna niemand werd versmaad, omdat honger
aan een mens niets meer te kiezen laat.
De hongertochten over besneeuwde
wegen van stedelingen naar het
platteland. Voor een mud
aardappelen werd een koude strijd
gestreden, ratelend op houten band.
Met te weinig om van te leven en
te veel om van te sterven, gingen zij
op weg naar de Nederlandse boerenerven.
Nimmer werd er in Nederland zoveel
honger geleden als in het laatste
oorlogsjaar. Nood leerde de burgers
bedelen, bracht hen en de boerenstand
bij elkaar. Tussen stad en platteland
door een oorlog asociaal, groeide de wil
iets in schaarste te delen voor een karig
oorlogsmaal.