Zachtjes, gezellig knispert
het schelpenpad door de duinen
naar de zee; slingert het zwervend
naar een nog ver strand. Waar de zon
zich reeds openbaart als een eerste
wee; en het koestert als een moeder
met een strelende hand.
Het milde buiten tussen het helmgras
doet reeds fluiten; doet vroeg verlangen
je diep in te graven in het reeds opwarmend
zand. Hier te verpozen lijkt een verlangen
niet meer te stuiten, op een afstand tuurt
de verte naar wat vissersboten, deinend op
de golven, ver van het strand.
Zo'n dag aan zee doet verlangen die zeemeeuw
te zijn. Die strandvonder hoog in de lucht.
Die hier gaat en daar wat vindt. Net als dat
gezellig knisperende schelpenpad; dat onbestemd
meeneemt, en slingerend naar de zee door de zon
wordt verblind.