In de zee ligt een schat
daar waar de zon
het hardst op het
water schittert.
Het was iets dat ik
als kind altijd geloofde.
Jij steekt je tong uit en
meent de lucht te proeven.
Ik mijmer en zout
zet zich op mijn lippen.
Hoe zouden de jouwe
nu smaken? Zoet?
Als weemoed,
als heimwee, als een
zodanige vertrouwdheid
dat niets hetzelfde is.
Kus me dan, laat me
de hypothese bevestigen.
Lik het zilt van mijn lippen,
laat de zon er in schitteren.