Ik heb mijn donkere kleding afgeworpen.
Ik ben de zee ingegaan. Ik ben naar zijn
diepte gedoken, ergens in de koele oceaan.
Ik heb mij met de stroming mee laten voeren,
en ik ben buiten bewustzijn geraakt. Ik heb
zonder het te weten een reis naar de bodem
gemaakt.
Met een wervelende zeekolk van boven naar
beneden mocht ik zo het rijk van Neptunus
onder de zeespiegel betreden. Werd ik dadelijk
omringd door een vrouwelijke weelde; die alles
wat het in zich had met mij deelde.
In de hoedanigheid van zee-elfen met staart-
vinnen aan hun zilvergrijze gewaad; toonde het
mij de kwetsbaarheid van de mens in zijn naakte
staat.
Het gaf mij een inkijk in een onbekend diepzinnig
bestaan; dat hoewel wij alles van het universum
weten, niets weten van het mysterieuze leven op
de bodem van de oceaan.
Na een kort plezierig verblijf werd ik door deze
staartvinvrouwen in luchtbellen naar boven terug-
gevoerd, en werd ik kort daarna in mijn bed wakker
tot in het diepst van zijn ziel geroerd. En hoewel
ik weet dat dromen vaak een symbool van een
verdrongen identiteit plachten te zijn; is het fijn
deel te hebben aan een fantasiefestijn.