Het meisje ademt en leeft
in een lucht van ammoniak
op een koude harde vloer
het is maar een raar kind
een dom kind
en toch priemen haar ogen
van intelligentie en nieuwsgierigheid
het meisje is niet alleen
ze heeft broertjes en zusjes
en ze wonen in hetzelfde huis
van maar een postzegel groot
volledig verzegeld
haar moeder werd verkracht
door akelige mannen
ze roepen en tieren
en hebben wapens
waarmee ze slaan
mama zingt
nu en dan een lied
om haar kinderen
te kalmeren
de vloer is bezaaid met stront
het is donker en koud
soms stralen lampen
een koud licht
van onverschilligheid
daar komt zo’n enge man
een scherpe pijn slaat om haar oor
maar dat is niets vergeleken
met de pijn die haar broer
moet doorstaan
en dan plots is alles anders
haar broers en zussen
ze zijn verdwenen
ze ziet alleen maar vreemden
en mama zingt niet meer
ze is doodsbang
daar zijn de mannen weer
ze roepen en tieren
dat ze in een rij moeten staan
dan wordt alles vaag
bloed, spartelen, pijn
dood
ze hoort het niet meer
maar zou het ook niet verstaan
over haar lijk
klinken de woorden
het is maar een dom kind
het is maar een raar kind
dit was de reden
voor haar bestaan
smakelijk