De koekoek zingt zijn eigen naam.
Zingt zijn naam in veel belangrijke
talen. De hoge tonen krijgen gewicht,
als de klanken klinken in een rusttoestand
zonder vliegplicht. De lagere toonsoorten
klinken hoog boven de aarde; wanneer die
onder weg is naar het reeds voor het vrouwtje
gebouwde nest, in een parasitaire relatie met
een vogel van waarde.
Een koekoek noemt men zoals die klinkt,
in diverse toonsoorten en soms in valse
dissonanten. Zomers broedt de kleine
blauwgrijs slanke vogel in ons land;
in het nestje van een ander zal het vrouwtje
zich met haar eitjes opnieuw voortplanten.
De koekoek zingt zijn eigen naam. Zingt zijn
naam in onomatopeeën; Verrijkt op natuurlijke
wijze onze taal; laat de taal klinken door zijn
territoriaal betreden.