Zon, zomer, zeemeermin.
Wat wist de landman er toen zijn
passie in. Op golven
van ritmisch geluk;
ontsnappend aan de landrot
onder een niet gespuide druk.
Ontkleed en niet langer
lichamelijk belast, in die
draaikolk op de blinde tast.
In een vacuĆ¼m voor het wereldse
gevaar; bijna gewichtloos
ontdekte hij haar daar.
Op de bodem van die diepe
weidse regenton, waar in passie
een liefde tussen de landman en
de zeemeermin begon.
Een romance met kop en staart.
Een vrouw en een man door de golven
aan de glorie van het zonlicht
geopenbaard. Een diepzee-idylle van
een warmbloedig nieuw beminnen, die in
de koude stroming tot zeeschuim werd,
toen de eb de landman opriep tot een
klaarheid bij wakkere zinnen.
Want in zijn dromen mag een landman
een zeeheld zijn. Die zijn wereld
inruilt voor een tijdelijke waterige
fictieve tijd. Waarin het zonlicht
hem door de duisternis voert; en hem
de liefde geeft, die voor hem pleit.