Het licht werd geschud
sluipende in het dundoek
van donkere kiezels en mist-zwarte schaduwen
al horende het gekras, de aankomst van kraaien
en is het zichtbare,
neergestreken
de horizon,
bevlekt
de duisternis,
onthult
Mijn klamme vingertoppen pakken de pen
verstilling, onrust; en daar iets bang
en
ontsteek de kaarsjes,
weer,
verlichtende dansjes,
vlammetjes, iets van sfeer
zo door de rommelkamer heen
mompelend wrang
loom, sluimerend, dralend
en loop plots alweer,
het daar van hier
in de verstilde stoel al terug,
.,ben verkeerd
Zorgelijk sturende gaat de pen
inkt het wit omkerende, de spiegel,
doet bevlekken
Schaduwrijke vlammetjes, kronkelend en dansend
namen de vormen aan van, en over mijn hand,
Ach., wat gaf het...
Intussen kroop het inkt door de nerven,
vezels onttrokken zich er dorstig aan, stomp
het onbegonnen papier, te sterven
waar nog niets, geen letter stond.
de stilte oversteeg het geluid
hier mijn nacht weer begon
nimmer kunnende er tussenuit
Wankelende gedachten, lege ideeën. Zuchtend,
het geklank
ik weet het niet. Ik weet het niet. Ik weet het niet!
Kleurloos het verf, rusteloos rafelend leeg
de uren van,
slopend onverstand,
niets en,
secondes verslijtende
als ongewenst tot het maanzand
Als erosie van zwerfkeien, tijd als verpulverd graniet
waar durende van slijtstof.., en wachtende hier nog zit -
op, of, 'Agharta' een druppel kan neerdalen op mijn hand,
zo 't gruis en stof hieraan te voorzien met het plan
waarna het lot de druppel zich leven vrijleven kan
tot de laatste beroering,
voorbij de oceanen reikt
de drup gruis, in de zee rolt
in de stroom wordt meegenomen
in de dieptes der aarde
stuurloos wegebt
En Toch
wellicht als druppel roerloos
onderaan
ik een klein golfje
optillen kan
en.,
en.., stroom
geheel
uit
~
geheel
~uit~
zo zacht te vechten, keihard
mijn stilte piepte
en ik schreeuwde
met geheel mijn hart
de hart-tonen doorboorde alles
hart fluitende kleppen, passie rood
…
En Toch
Hier onbedacht mezelf zitten zag, En
geen papiertje ooit meer voor me zag
geen inkt meer, tracht
de Pen.., wie van wat..
hier ooit eens was, maar
nu koud is gestold
het neerleggen van
het opgeven tot
en iedere kras
zich tot de wind-
elk pulver van inkt
meeneemt tot alles
en iedere letter ooit geschreven
geheel is verzwindt
En Toch
wellicht vanuit daar,
een briesje aan zee
kleuren en
knuffelen kan,
om over de golven
de allerlaatste beroering
vaarwel te wuiven
met een OK gevoel,
Toch, Achteraf;
zoals de kaarsjes
hun vlammetjes
nog steeds dansende zijn
over mijn hand
en
leg hen over elkaar
heen, en vouw ineen..,
dan..
en..,
kan..,
is..,
er nooit niet niets is, en
altijd ergens wel wat zal
iets als het schone kaarslicht
ik ben dankbaar,
dat ze er zijn, waren en zullen
ik ben getroost
dat het kaarslicht
altijd nog dansen
kan.