Ze liep vijf passen voor me uit,
haar haren in de wind.
Een prachtige volwassen vrouw,
maar ook een kwetsbaar kind.
Ze ontroert me, maakt me blij,
ze raakt me diep van binnen
Met haar samen voelt zo vrij,
maar wat moet ik beginnen?
Haar paps is ziek, dat doet haar pijn,
het lijken barensweeën.
Ze weet niet waar naartoe te gaan,
die pijn scheurt haar in tweeën.
Ze zag twee paarden in een wei
en riep ze met verlangen.
Ze kwamen beide naderbij
en brachten tranen op haar wangen.
Ze kwamen heel dicht bij haar staan,
het leek wel of ze treurden.
Als God in paarden kan bestaan,
dan is dat wat er gebeurde.
Ze stonden beide aan een zij,
drie wezens smolten samen.
Ik zag een wonder in die wei,
Toen zij haar pijn wegnamen.
Dat wat ik zag, maakte me blij.
Toen moest ik wel geloven,
dat alles één is, ook met mij.
Er moet iets zijn daarboven.