Jij hebt gelijk dat jij mij niet hebt meegenomen
ik val uiteen in dikke vlokken sneeuw
daarbij een droevig lied van een kozak
over vlaktes nachtmerries bereden
Ik ben geen jonge, vlotte Parijzenaar
met zijn brille en rappe woorden
hij laat zich voorttrekken in de tijd
onstuimig voortduwen door de noordenwind
Toch heeft deze nacht jou opnieuw bedacht
voor slechts een deel en mij onrust gebracht:
wij wandelden in de zon van de zomer in Rome
in de zachte lenteregen te Parijs langs de Seine
Ik ben door jou verlokt, een weemoedige vrouw
het opgestoken haar ros en lijf rank van bouw
maar jij kunt altijd langer zonder mij
dan ik zonder jou, ja jou
Deze vrouw betekent minder dan nul
blijft een bron van voortdurende zorgen
Zij zwerft als de schaduw van een vogel
over stegen, straten, binnen- en buitenplaatsen
verborgen voor mijn dove oren en blinde ogen
Zij scherpt het lange, zwarte mes van waanzin
aan de bloederig offersteen van nemen en geven
hoog in de boom brengt zij een maretak tot leven