Eens brachten ze dezelfde nacht, hetzelfde moment, in hun eigenaardige volmaakte vorm alleen door. Ze waren met ontelbare, zo vele die totaal geen richting wisten, maar ze bleven hun zuivere vorm behouden. Ze zien geen gescheidenheid, ze ontdekken alleen nog maar die eigen één, maar voelen diep de kracht van hun alle. Nog onbewust, maar diep wortelt een sterk vertrouwen, ze zijn geboren als één. Elk was in eigen vaart naar zijn onderbewuste onbewust in gaande weg verder en verder weg van herkomst. Weg van hun geboorte wolk die in de hemel weer onherkenbaar zou voortbestaan. En hij die door zijn verdriet de maan niet de kans kon geven om te schijnen.
Door de maan zijn inmense aantrekkingskracht, de pracht die hij al eeuwen bezit. Kon elke druppel als een glinster vol trots, doorheen die ijzige koude wind. Zonder hun angstige ogen te sluiten, omarmden ze hun overdonderend lot met open ogen. De val die dramatisch moest eindigen, om tot ontdekking te komen dat wat ieder voelde de enige echte waarheid is.
Zoals de maan zijn kracht weet te beheersen, konden druppels zich niet verweren voor de ontastbare verwantschap. Er vormde zich al vlot een kabbelend beekje die samen sterk stroomde, alle vormen aannam, en gaandeweg elk opstakel wist te doorzien. Eens zal het dierbare verlies van het besef, zelf het onbewuste hartelijke verdriet voordeel geven. Zonder oordeel, onvoorwaardelijk, het als een simpel woord tot mooie klanken laten overgaan. De mooiste tonen worden alleen als één gehoord, de meest waardige gift is uit liefde gegeven, het ontwaken in de droom van dromen vanuit die één openhand.
Het verbaasde oog vormde zich een traan, gelijk het ontwaken van de ochtenddauw. Eén druppel vol leven die weer één ander bevrijdt. Aanhoudend gekletter verwoordt de verdwenen sleur van het gemis, blijdschap bevrijdt een ongeziene rivier voor het verdronken verdriet. Zulke dromen verwelkomen terug openhartigheid en vereeuwigen geluk.
De gave groeit in de reikende hand, zoals stevige wortels onvoorstelbaar ver reiken naar een ongeziene hemel, naar het eindeloze zwart in het oneindige. Een gedoofde ster brand vurig open, deelt zijn stralen voor het één, éénheid dat zijn ze. Ze zijn werkelijk alles, geboren uit wolken of een druppel ochtenddauw, ze dragen alle de vruchten van het leven.
Meesterlijk geweven kronkels die het eeuwige ballans vastberaden vasthouden voor het aardse. De grootsheid van haar weelderig uitéén lopende takken, komt zo heerlijk als onverspilde dromen dansend uit haar handen. Ze draait weer diep haar takken, en beleeft alles terug als herboren. Eén zo spraakloos, levendigere dan de spraakzame, begaan met de innerlijke droom. Maakt het als ware hun werkelijkheid, zinkend in aarde gaan hun tranen, en geven onvoorwaardelijk hun leven.
Liefde leeft voor alles, de druppel schuilt in ieder, met een openhart gegeven. De levensboom reikt haar hand, en dankt de nacht, de sterren, de maan, de ochtend, de zon, de wolken, de dromen van waaruit alle druppels het leven zullen blijven geven. Allen maar alleen, allen maar alleen, maar uiteindelijk toch samen als één.