Ik tel de treden van de trap terwijl zij
stap voor stap van mij verwijdert. Het schemert
in mijn hoofd en hoe hard ‘t huilen en roepen klinkt,
het geloof slinkt dat we dit ooit nog gaan redden. Te lang
heb ik mezelf niet gekend, hoe kun jij dan van me houden?
Ik vraag Eurydice: ‘Is dit dan mijn straf?’
en flikker vol passie m’n hart de trap af.
Twee lippen kussen jouw vergane schedel,
je sliep met alle mannen, maar nooit met mij
en hoe vaak ik ook verhuisde, je bleef me bij
tot ‘k vanbinnen stierf. Niet eens, maar duizendmaal
omdat een slecht verhaal zich altijd herhaalt.