Zomer
Ik verlang.
Met gesloten ogen en mijn armen langs mijn lichaam, voel ik mijn gedachten verdrinken.
Mijn lichaam raakt bedwelmd door de zachte kus van de zon
terwijl een lichte bries teder door mijn haar woelt.
Het nonchalante ritme van de golven
die zich stuk voor stuk gemoedelijk ten ruste leggen op de branding rondom mijn voeten
neemt het ritme van mijn bewustzijn over.
Onverstoord en onverschrokken stijg ik op.
Beetje bij beetje
als het verdampende water op mijn huid.
Een vreemde gewaarwording trekt door me heen.
Zonder dat ik het door heb groeit het, totdat ik het niet meer kan ontkennen.
Er ontbreekt iets.
Maar het is geen betreurenswaardig gebrek.
Het is een gebrek aan... gevoel.
Is mis mijn gevoelens. Maar niet op een verdrietige manier.
Het maakt me lichter.
Alsof mijn ziel een luchtballon is,
en mijn emoties een smeedijzer.
Het gewicht is overboord.
Hoger en hoger stijg ik,
totdat ik het strand en de zee volledig uit het oog verloren ben.
Even ben ik niks meer.
Geen man, geen mens, geen wezen.
Ik besta niet.
Ik zweef door het niets in zalige eenvoud.
Maar alles moet uit zijn eigen diepten verrijzen.
Herrijzen.
Het oppervlak wordt doorbroken.
Een ontkiemende plant steekt zijn kopje uit de aarde omhoog.
Een vuur begint te branden
ergens in een verre uithoek van mijn ziel.
Voorzichtig open ik mijn ogen.
Ik bal mijn handen samen, en strek mijn vingers weer uit.
Ik tintel, herenigd met mezelf.
De zon heeft geschenen, waar die normaal niet schijnt.