lieve
belever
doods
oogt ineens
heel de gegeven dag
om mooi te maken, taken
tot voltooiing te brengen, leven
tot volgende morgens te verlengen.
grauw ontvouwen onoverkomelijk tijdloos
valt het lang nachtelijk zwart. nee zeker is dit
geenszins smart. verstijfd in lijf en leden schijnt al
de levenswarmte uit mij weggegleden. stil verkild tart
slechts mijn hart. tot ik ‘t echt zelf moet weten, de weeë
verwachting versnel die mij woelig fel kwelt, alles weg
radeloos razend waar blijkt. niets dat goedig groet.
klachten en klagen in die hachelijke lastervracht,
wat zou slaken mij klem gezet baten. ineens zo
alleen besloten beloken geen beminde die mij
omringt. mijn diepdonker hoe ik kom hier
door, wie zou het verhoren. nergens
een glimp van louter licht of ik zie
die niet. mij rest het rusteloos
doorwaakte wachten, geen
geen wees er geen ik
zal er zijn ik ben die
ik ben eerste noch
laatste zo zeer
troosteloos
ongezocht
verlaten
doods.
rond het middaguur
viel er duisternis over het hele land...
[matteüs 27:45]
beschrijver