lieve
Verhaler
Pasen,
even pas
op de plaats,
zal ‘t toch zijn
geworden, feest
voor heel het volk,
evenwel niet voor mij,
starende naar de starre
nacht. vroeg in de morgen,
stil, droef in mijn zorgen, sta
ik, vrouw vol van vragen in haar
vriend mijn vriend waarom heb je
mij verlaten al dagen riep ik je niets
blik naast het graf van haar lief. ik wil
het leven bezien dat in hem besloten lag,
op verhaal komen, op samengaan, velerlei
verstaan van elkaar. tot de bezwaarde zwijger
klam over mij kwam. toe laat mij lijflijk bewaren,
behoeden voor te snel vervagen, je verstillen,
verstijven wat er van blijven kan. maar zie ‘k
hier, al leek ‘t er ten grave gedragen, zeker
kwam je elders terecht. waar dan kan ik
jou zoeken, denk ik vragenderwijze van
waar moet ik je wegen gaan vergeten.
weet je leeg is deze verbleekte
doods besloten kamer. hoor
klinkt je kameraad gaat
je voor. wie verneemt
vermeent mij laat er
zijn woord je
beminde
vinden.
voor
wie
licht
gelooft,
schijnen
al zijn blijken
aan te mogen komen,
houd niet vast vertrouw je pas.
‘Of ik iets kan doen? Alles is mogelijk voor wie gelooft.' ...
‘Ik geloof! Kom mijn ongeloof te hulp.'
[Marcus 9:23,24]
Vertaler