het gras siert de stadsrand
knikt goedkeurend naar alles wat wij doen
mechanisch door de wind bewogen
ik spreek van een meanderende liefde
alle stukgelopen en de heilige
die uit boeken maar ook die
van aan door glasringen ontsierde togen
het is een idylle zeg jij
en wijst met jouw hand naar het landschap
van ons vertrouwen dat met open ogen
toch zichzelf steeds herkent
poëzie zeg jij, is niets anders dan
gebazel over romances
in het beschrijven van iets
met andere woorden
die zich in combinatie tot elkaar
steeds weer veranderen en daardoor juist
lees en leefbaar worden
en terwijl jij nu bij de vrouw van je leven bent
- volgens jouw eigen herhalend zeggen -
en jij over x of y praat
die mooier is dan eender welke mythe
en ook over dat jong ding dat jij toen,
’s morgens, altijd als eerste nam
zó dat zij in de vouw van je bed weggleed
op niets of niemand anders ooit leek
omdat zij zo eenmalig teder was
de streep door de lamellen
lijkt op straten waarop wij wandelen
zonder dat wij last hebben van razende auto’s
nu de mensen richting zuiden gaan
vraag ik wie er ook hier zou willen blijven
- meer aan de wind dan aan jou -
in plaats van in het warmere Italië
sunset 28-04-2017