‘Op éen been kun je niet staan.’
De zin komt geregeld ter sprake.
(Dat dit doorgaans in feesttent of kroeg is,
dat doet hier wat minder ter zake.)
Ik heb me een blunder begaan,
al dacht ik lucide te wezen;
als éen been - naar’t scheen - niet genoeg was,
dan zou ik - de geest zij geprezen! -
eens handig zijn, gewiekst en glad,
kordaat en ondernemend.
Ik zou wel eens - wie doet me wat? -
een nieuw patent gaan claimen!
Nu heb ik een meubel ontworpen
- ik heb er al honderd gebouwd -
dat innovatief en doordacht is.
Maar toch, ergens zit er iets fout.
Ik heb er geenéen nog gesleten,
geen order nog ligt op de toog.
Ik wankel ontdaan op m’n barkruk,
en val, maar - hoe troostrijk! - niet droog.
Ontgoocheld en teleurgesteld
verdrink ik dus m’n sores.
Ik dacht me daar briljant te zijn,
maar nee, ik ben een kloris,
want god wat zitten ze klote,
die stoelen met twee poten!
© Vin 2016