De elitaire kroeg met het hoge plafond waar de schilderingen kleuriger waren dan de stamgasten. Ik keek vaak omhoog als ik het allemaal niet meer aan kon zien, mijn glas leeg was en mijn mond vol tanden bleef. De man naast me is een blonde adonis, hij noemt zichzelf kunstenaar- het is altijd weer die kunstenaar - en volgt met zijn staalblauwe ogen strak mijn dwalende blik. Hij wil in deze mooie liederlijke lente voor me koken.
Ik voel me gevleid maar loop op een zachte avond met lood in de schoenen door een gegoede straat en zijn kast van een huis. De pannen staan te borrelen in de gastronomische open keuken en hij biedt rosé aan met een kleine amuse op zijn prachtige met weelderige planten overdekte balkon. Zoals ik altijd achter de feiten aanloop kom ik door zijn woorden heen erachter dat dit een date is. Dit is voldoende om dicht te klappen, onhandig en volledig niet meer te weten.
Behendig tracht ik alle interesse naar hem en het kunstenaarschap te verleggen zodat ik niets hoef te zeggen. Het helpt even en biedt respijt. Hij vertelt honderduit over de opleiding, zijn schilderijen en worstelingen om als een miskend kunstenaar enige erkenning te krijgen. Het is gelukt te zien aan zijn woonomgeving. Zijn tweede rosé is inmiddels geledigd, veiligheidshalve heb ik om sterke koffie gevraagd. Zijn stem wordt zachter als hij begint te vertellen over zijn muze.
Er is ook altijd een muze. Hij heeft haar nooit meer gezien. Of ik schilderijen van haar wil zien. Dan krijg ik meteen een rondleiding door zijn huis. Op zolder staan ettelijke schilderingen van haar, een mooie vrouw. Ik kijk naar zijn handen die haar nog trachten vast te houden. Onbeholpen, liefderijk. De trap af is een ultramoderne badkamer met ligbad, achteloos merkt hij op dat als ik wil ik best bij hem in bad mag liggen.
Gelukkig is het eten klaar en de rosé is ondanks de sterke koffie hard gevallen. De gerechten zijn exquise, mijn maag draait rondjes en mijn mond komt tot leven, druk gesticulerend met mijn handen probeer ik niet te zijn wie ik ben en lanceer doperwten en prachtig lichtgele knapperige kleine maiskolfjes door de smetteloze kamer. Dit kun je niet menen. Ik voel het aankomen en schiet in een onbedaarlijke lach. Het punt is voorbij dat ik me hier nog uit kan redden. Ik hoop dat met staren naar het bord ik erin mag verdwijnen. Helaas.
Ondanks mijn wegwuivende bezwaren wil hij me thuisbrengen. Tijdens de rit rommel ik in een handtas en voel die strakke blik weer komen alsof hij elke gezichtsspier wil kennen en doorgronden. De smaak in mijn mond wordt metalig, wrang als oordeel. Zijn vragen komen als salvo vuur. Ik draai, tracht een geaccepteerd antwoord te geven en tel de tijd. Hij zet me af waar het licht brandt en iemand wacht. Inmiddels onderkoeld beleefd wisselen we wat nietszeggendheden uit en bestudeerd houdt hij het portier voor me open. Dit is het afscheid. Het huis leek zelden lichter.
Laten we nog eens bellen zegt hij.