in het stramme van bomen
schuilt een onverschrokken
dichtheid van het bos, met
adem die we alleen kennen
van geoliede wolken, vanaf
hun strooisellaag roepen zij
mij rechtstandig aan, rijzen
tot ver boven ooghoogte
neem mij bij de hand dan
vergroeien wij tot hout
tot diepgaand blauw en
vergeten we samen de weg
balorig als in onze naschoolse
uren, kan het stil zijn nu?