Ergens op dit meiveld wacht de wilg in
weelderig habijt temidden van dit
grijs en grimmig land. Soms wiegen en
piepen zijn takken, het einde nabij. Ooit
door storm gesplijt. Geen boer meer die hem nu
nog knot voor mutsaard of wat rijshout voor
de erwten. Geen kind buigt uit zijn takken
nog een boog.Weer keert water door de wilg
die diep in leemte sporen laat, tot licht.
Wie zweert bij land, beheert het zicht, ver-
kavelt, straks verbleekt voorlopig gras en
zwicht. Ergens op dit paalveld lacht en loopt,
wacht en hoopt, proeft iemand avond. De
grootstad op een boogscheut. Veegt de tijd.