En zie, hoe wij bleven, elk aan zijn kant,
tussen de regels van een gedicht. Dit
leven, een klapband, uit het veld gelicht.
Een wuivende hand, verloren, verdween
reeds die nacht dat ik dacht dat ik bleef. Ik
schreef en het rijmde. Schuilde even in het voorportaal. Huilde. Ging heen. De tijd
sloeg een bres van herinnering. Geen les
bracht mij dichter bij een zomer. Tot rust
kwam langzaam het beeld en alweer ook de
tijd voor iemand om te gaan, liggen, als
de wind, de regen. Toegevoegd aan de
aarde, nam de tijd. Zie, hoe wij bleven,
tussen lijnen, regels, elk aan zijn kant.