Zijn leven lang reeds had hij
die compulsieve drang
zijn lichaam vrij te houden
van haren.
Vol overgave schoor hij
zich daaglijks urenlang,
steeds rigoreuzer zelfs met
de jaren.
Zijn goedgeslepen scheermes
gleed millimeters diep.
Geen wortelzakje dat zijn
verdelgingsdrift ontliep.
Zijn kale lijf, bepleisterd
- steeds dichter -,
werd gaandeweg al kleiner
en lichter.
Knap lastig, zo’n obsessie,
en fnuikend bovendien.
Hij liet zich door zijn manie
gestaag steeds minder zien.
Zelf zag ik hem zelfs nóoit meer.
Ook nu weer heb ik pech;
hier sta ik bij zijn grafsteen
en lees: ‘Hij schoor zich weg’.
© Vin 2007