Ik vroeg me af of er maanlicht was
bij het luchtig samensmelten
als schuim in de nacht, misschien
met sterren achter Aldebaran
geheimzinnig oranje verderaf.
Dat het maar een droom was zei jij
net zoals wij zongen in het koor,
Straatklinkers geheten
over Orpheus en Eurydice.
Het verlangen niet genoeg
om een nieuwe wereld te scheppen,
waar we voortaan zouden dansen.
We hoorden de muziek van panfluiten
en liederen van dronken Saters
door Dionysos bezeten en van
waggelende wraakgodinnen.
Jij waarschuwde nog
met een pijnlijke blik
uit jouw ogen, waarin ik
naar adem snakkend
proestend bovenkwam.