Momenteel mag ik me ‘mezelf’ niet noemen,
ik ben een marmeren monument.
Uit wazige wolken doemt daar mijn stenen silhouet.
Gehouwen in graniet
beurt het bestaan eindeloos meer gewicht.
Met kop in kussen kwijl ik onbewust
een beetje. Leert dit mij leven?
De tremor van twijfel trekt zijn zilte sporen over mijn huid.
Hoewel haren hoogstwaarschijnlijk niet kunnen denken
staart ieder de toekomst angstvallig aan.
Mocht ik mij nog meester maken,
de mythische kus krijgen die mijn sap opnieuw doet stromen,
waait dan de wind nog wel verstaanbaar door de bomen?
Kan het kirrend kind van mijn kribbe
de zon met zijn zorgeloos gezang weerom doen stralen?
Ik verlang zo vurig
te voelen als vanouds,
en blij te brommen bij het zicht
van, tussen de gordijnen,
het morgenlicht.