Ik geef je roest en steenkool,
morgen diamanten.
Morgen wordt alles anders.
Ik zal kathedralen bouwen
om de wolken te kussen,
hopen dat mijn spitsbogen
hoger reiken dan dat jij kunt dromen.
Droom je soms over mij?
Zie je hoe klein we zijn
in onze grootheidswaanzin,
hoe jong in onze gezamenlijke jaren?
Kan je de top al zien?
We hebben nog wat kilometers te gaan,
wonderen te aanschouwen.
En we zijn zo klein, samen.
Het bouwwerk nog slechts fundamenten.
Maar ik zie het groots, eeuwig.
Ik maak plannen met Gaudí
in het achterhoofd.